Nadat in 1814 het Napoleontische Rijk, geboren uit de Franse Revolutie ten onder is gegaan, komt er in 1816 een grensregeling tussen het koninkrijk der Nederlanden en Pruisen tot stand. Bij Nederland worden gevoegd: De Bijlandse Waard, de ‘s-Gravenwaard, Lobith en Spijk, tot aan de oude postweg van Elten naar Kleef. Nu de Oude Kleefsepostweg, ook wel de neutrale weg genoemd.
Ze worden met de toenmalige gemeente Herwen en Aerdt verenigd.
Het gebied van de Houberg en de Steenwaard wordt verdeeld. Houberg blijft Nederlands. De Steenwaard wordt Pruisisch.
En de tolkamer wordt Tolkamer, een douanestation voor de Rijnscheepvaart. Qua functie eigenlijk vergelijkbaar met de functie van het oude Tolhuys.
Wat ook blijft is de Lobithse Overlaat. In 1922 al eens opgehoogd, daarna nog eens, en pas later helemaal op dijkhoogte gebracht. Dan is de gemeente pas bevrijd van de overlast die bijna jaarlijks plaatsvindt en hoeven de gebieden langs de Oude Rijn, zoals ’s-Gravenwaard, Spijk, Ossenwaard en Gelderse waard niet meer ieder jaar onder water te lopen.
De toenemende industrialisatie in Duitsland, met het Ruhrgebied als dichtste concentratie, en de groei van Rotterdam, als in- en uitvoerhaven in de periode van ca 1860 – 1914, schept een Rijnscheepvaart van ongekende omvang.
Tolkamer groeit uit tot een concentratie van winkels, cafés, handel en industrie.
Dit zet zich door in de periode tussen de beide Wereldoorlogen van 1918 tot 1940 en nog meer na de tweede oorlog.
De voortgaande industrialisatie, zowel in Duitsland als in het Waterweggebied bij Rotterdam, zorgt voor een evenredige toename van de scheepvaart langs Tolkamer. Het wordt de industriële rand van het boerenland van onze streek, die ook het proces van verstedelijking ondergaat. Maar daar zijn maar weinig streken in ons land aan ontkomen.