Een Oude Rijn, een Oude Waal en verschillende andere oude stroombeddingen, strangen en hanken (nevengeulen) illustreren vandaag de dag nog steeds de waterstaatkundige historie van ons Gelderse rivierengebied. Vooral die van het grondgebied van de vroegere gemeente Rijnwaarden; tot de 18e eeuw de zuidoostelijke hoek van de Over-Betuwe. Ze vertellen ons van de herhaaldelijke veranderingen in het verloop van de stroombeddingen. De grilligheid in het verloop van de dijken en de talrijke waaien of wielen vormen illustraties en littekens van wat talrijke overstromingen land en bevolking hebben aangedaan. Het is een gebied, waarvan je, tot in de 19e eeuw, nauwelijks een kaart kunt tekenen, die voor een periode van tien, twintig jaar dezelfde is.
Van 816 af worden in historische berichten de talrijke watervloeden vermeld. Zij vormen de voornaamste oorzaken van alle veranderingen. Tot de vloed van 1861 maakt elke generatie in zijn leven wel drie, vier of zelfs meer watersnoodrampen en verwoestingen mee.
Nadat in 1706 het Pannerdens Kanaal gereed is gekomen, vormt het gebied (van de voormalige gemeente Rijnwaarden) een afzonderlijk geïsoleerd poldergebied. Het Kanaal vormt de nieuwe, verkorte loop van de Neder-Rijn, die zich niet meer bij Schenkenschans, maar bij Pannerden van de onverdeelde stroom afscheidt. De oude rivierbedding, nu Oude Rijn geheten, blijft echter de taak toebedeeld om bij hoog water, langs een zijwaartse weg, de vloed deels af te voeren. Wanneer, ten gevolge van doorbraken en veranderingen in het stroomverloop, de bocht om Schenkenschans is afgesneden en het Spijk vanaf de Postweg naar Kleef (de huidige neutrale grensweg) tot Tolkamer opnieuw bedijkt moet worden, blijft men van Pruisische zijde de zijwaartse afvloeiing via de Oude Rijn eisen. Deze blijft bij de z.g. Spijkse Conventie van 1745 gehandhaafd door het aanbrengen van de Lobithse Overlaat in de nieuwe Spijkse dijk. Ze is ondanks herhaaldelijk aandringen van Nederlandse zijde, waar men de nadelen groter achtte dan de voordelen, in stand gehouden. S. du Puy de Montbrun, bewoner van de Houberg, beschrijft dit, rond 1850, uitvoerig in een boek.
“Het Eiland”, door het graven van het Pannerdens Kanaal gevormd, blijft een geïsoleerd gebied. Bij hoog water door brede, dreigende stromen omarmd. Het oorspronkelijke dorp Herwen verdwijnt in de jaren 1745 – 1763 als gevolg van een snel doorwerkend uitschuringsproces van een rivierbocht. Het afsnijden van deze bocht, door het graven van het Bijlands Kanaal, brengt belangrijke verbetering. Dit was de verdienste van Godfried Frans Baron van Hugenpoth tot Aerdt, geboren en overleden op huis Aerdt. De algehele dichting van de Lobithse Overlaat met de daarop gevolgde inpoldering van het Oude Rijngebied verlossen het Gelders Eiland pas uit hun isolement, in 1706 geschapen.