Begin 13de eeuw stroomt de Rijn volgens Mr. Hardenberg langs Smithausen in noordelijke richting. Hier vindt een splitsing plaats; een tak buigt via Griethausen en Keeken naar Bimmen. De voor ons belangrijke tak loopt verder door naar het noorden langs Alt Lobet en splitst zich ten zuiden van de 1ste Hof zum Walde nog een keer, waarbij de noordelijke aftakking richting Zevenaar verdwijnt en de zuidelijke terug richting Bimmen.
In het landschap van tegenwoordig is nauwelijks nog iets te zien van de diepe sporen die de Rijn hier in vroeger eeuwen letterlijk heeft getrokken.

Het is op deze plaats dat graaf Gerard van Gelre in 1222 van Keizer Frederik II van Pruisen toestemming krijgt om een tol te vestigen in plaats van zijn tol te Arnhem.
In 1224 wordt een en ander nog eens bevestigd door de zoon van Frederik, koning Hendrik VII.

Het ‘vertollen’ gebeurt in een boerderijachtig huis met de naam ‘Vronenhoff’ ( niet te verwarren met Kasteel Tolhuys te Lobith) .
Deze hof is bezit van de Graven van Gelre en wordt gerund door een leenman.

In 1230 is de tol in bezit van graaf Otto van Gelre en in 1279 van zijn opvolger Otto II van Gelre.

Relatief snel verlegt de Rijn zijn loop weer eens en bij Alt Lobet verdwijnt de scheepvaart.

In 1307 krijgt graaf Reinoud van Gelre van Keizer Albrecht van Pruisen toestemming om de tol te verleggen naar het huidige Lobith.
De heren van Gelre bezitten hier al een huis op den Tragel. Hier woont in 1281 Jonkvrouwe Maria, vrouwe van Trankeel of wel Tragelin. Zij is een dochter van Otto II, uit zijn tweede huwelijk.
Jonkvrouwe Maria sterft ongehuwd op 8-4-1306.

Het huis krijgt steeds meer de vorm van een kasteel (Kasteel op ten Tragel, later in de volksmond Het Tolhuys genoemd) met een donjon voor militaire doeleinden. Het is een indrukwekkend huis. Veel groter dan de ‘Vronenhoff’ van Alt Lobet. Het gaat goed met de Tol. De rivier wordt afgebakend met houten palen, zodat eenieder verplicht langs het Tolhuys moet om zijn tol te betalen.
Per jaar komen er 1800 tot 2000 schepen in aanmerking voor tolheffing. De schepen komen o.a. uit Griethausen, Kleve, Emmerich, Rees, Wesel, Duisburg en Köln. De lading bestaat uit: appels, noten, stro, koolzaad, lakens en bier. Vanuit Andernacht en Koblenz worden er veel molenstenen vervoerd. En cement en kalk.
Benedenstrooms worden namen als Aardt, Huissen, Oosterbeek en Renkum genoemd.

De Gelderse tol is sinds 1222 een belangrijke bron van inkomsten voor de Gelderse graven en hertogen. De heffing van ‘Konvooien en Licenten’, waaronder gemakshalve alle in-, uit- en doorvoerrechten worden samengevat, blijft, met onderbrekingen tijdens de inlijving bij het Keizerrijk Frankrijk (1811-1813), bestaan tot 1816.
Na de oprichting van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden ontstaat er een geheel nieuwe wetgeving voor het heffen van invoerrechten aan de grens en wordt het systeem van Konvooien en Licenten afgeschaft.
De wet van 1816 wordt in 1819 en 1821 gewijzigd en in 1862 vervangen door geheel nieuwe wetgeving die, met wijzigingen en aanpassingen, van kracht is tot 1 oktober 1962 en toen is vervangen door de thans geldende ‘Algemene wet inzake douane en accijnzen’.
De huidige loop van de landsgrens in de Liemers is bepaald door de overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Pruisen bij het Traktaat van Wenen van 31 mei 1815. Besloten werd om de Kleefse Enclaves over te dragen aan Nederland. De nadere regeling geschiedde bij het Traktaat van Kleef, 7 oktober 1816.

De afbakening van de grens te land geschiedde met het plaatsen van opeenvolgende, genummerde, houten grenspalen op markante plaatsen.
Waar water de grens vormde, werden denkbeeldige lijnen getrokken, van een vast punt aan de oever naar een ander vast punt aan de overzijde. In de loop van de negentiende eeuw werden de houten grenspalen geleidelijk vervangen door granieten obelisken. Nadien is de grens bij Lobith nog twee keer gewijzigd. Op 23 april 1949 en op 1 augustus 1963.
De huidige gemeente heeft een eigenaardige buitengrens met Duitsland.
Allereerst loopt de grens vanaf Boven-Spijk in de lengterichting door het midden van de rivier tot aan Millingen. De Spijkse bandijk gaat via de ‘groene grens’ op Boven-Spijk over in een Duits gedeelte.
Dan vormt de zogenaamde Neutrale Weg naar Elten (een Duitse weg, maar openbaar voor het Nederlandse verkeer) een moeilijk te controleren grens.
Het riviertje Die Wild vormt een grens tot die uitmondt in de Oude Rijn, waarna deze dode rivierloop de grens vormt. Stroomafwaarts bevindt zich aan de rechterzijde van de Oude Rijn (de Houberg en Erfkamerlingschap) nog een stukje Nederlands territorium. Tot voorbij de ‘Kiekuit’ op Grondstein vormt de Oude Rijn de grens. Bij de brug over de oude Rijn (burgemeester Bruns brug) gaat het Duitse grondgebied over in het grondgebied van de gemeente Zevenaar. De grens is hier gemarkeerd door grensstenen.

Dit verhaal is gemaakt door Heemkundekring Rijnwaarden. Daarvoor onze dank.