Het innen van tolgeld was aanvankelijk een bestemmingsbelasting, een retributie (heffing) tot onderhoud van water- en landwegen. Naarmate de kosten van de landsheer toenamen door oorlogvoering, hofhouding enz., won de fiscale gedachten steeds meer veld. Soms werd de tolheffing met een handelspolitiek-oogmerk gebruikt, zoals protectie van de binnenlandse nijverheid of extra voordelige tarieven voor de buitenlandse koopman, om zo de handel op deze gewesten aantrekkelijk te maken.
Bij het begin van de 80-jarige oorlog doen zich bij ons nieuwe fiscale normen gelden. Reeds lang kende men belastingen, die moesten dienen om de koopvaart te beschermen door konvooischepen uit te rusten. In 1572 vorderde men in Zeeland licentrecht, kortweg aangeduid als “licent”, een belasting ingesteld op de goederenhandel met de vijand. In 1582 werden de convooi- en licentgelden tot de gemene middelen van de Republiek gemaakt. De opbrengst kwam niet in de centrale kas, maar in die van de in 1586 en latere jaren opgerichte Admiraliteitscolleges.
Ambtenaren van de Republiek en werkzaam bij de Convoyen & Licenten bezetten posten tot de landsgrenzen. Het waren convooimeester, licentmeesters, ontvangers, chercheurs, visiteurs, chalouproeiers om de douaneschepen te bemannen, grensjagers, controleurs, linie-inspecteurs te voet en te paard, die in uithoeken van ons land het leven van de plaatselijke bevolking deelden. Aanvankelijk werden deze ambtenaren gestationeerd op Schenkenschans, waar immers ook de tol werd geheven. Maar sinds 1817 toen Lobith met Tolkamer bij Nederland kwam, waren zij hier woonachtig.
Het spreekt natuurlijk vanzelf, dat de wetgeving over dit onderwerp regelmatig aan verandering onderhevig is geweest. Zo werden bijvoorbeeld in 1816 de Convoyen en Licenten ingepast in een douanestelsel met in- en uitgaande rechten volgens een tarief.
In 1865 wordt het ‘stationnement Lobith’ als volgt omschreven:
“Onder de gemeente Herwen en Aerdt treedt de Rijn ons land binnen en dus vinden wij hier een der grote hartaderen van handel en verkeer, gewichtig ook uit het oogpunt van administratief toezicht. Het dorpje zelf telt 700 inwoners en onmiddellijk aan de rivier ligt, op 20 minuten afstand van de kom, het gehucht de Tolkamer, voorzien van 3 rijksgebouwen, bestemd tot woningen voor ambtenaren en bergplaatsen tot opslag van goederen.
Een dier gebouwen bevat het woonverblijf en kantoor voor den controleur en voor den ontvanger, de visiteurswacht, een wachtkamer voor de commiesen waarin een rijksbrievenbus is geplaatst en een bergplaats van scheepswant enz. Het tweede dient tot woonverblijf van 4 visiteurs, 4 commiesen en 4 sloeproeyers. Het derde strekt als rijkspakhuis en verschaft huisvesting aan 1 commies.
Hoe eenzelvig overigens het verblijf aan de Tolkamer zich laat aanzien, levert het toch veel afwisseling op door de beweging en bedrijvigheid, die de duizenden jaarlijks passerende passagiers- en stoomboten en zeilvaartuigen aanbrengen, vooral ook omdat menig schipper zich hier van scheepsprovisie voorziet, daar hij toch voor in- en uitklaring moet aankeren, waardoor de eerste levensbehoeften er duurder zijn dan op de naburige plaatsen.
Het gehucht bevat bovendien nog een 30-tal particulieren huizen, bewoond door expediteurs en hun bedienden, een commissaris van politie, winkeliers, tappers, andere neringdoenden en ambachtslieden.
Het gehele stationement bestaat uit een controleur, een ontvanger, 4 visiteurs, 12 commiesen en 4 sloep-roeyers. Voor de commiesen, die niet in het rijksgebouw verblijven, is geen woning aan de rivier te bekomen; zij zijn allen woonachtig in het dorp Lobith, dat vrij voldoende en niet dure huisvesting verschaft, en behalve twee goede scholen ook protestantse en rooms-katholieke kerken bevat.
De dienst der visiteurs wordt met rijksvaartuigen te water verricht; de in- en uitklaring der passagiersstoomboten geschieden buiten uitsluiting aan de daarvoor bestemde aanlegbruggen.
Die der commiesen is er niet aangenaam; zij bestaat veelal in het bezetten én besurveilleren van de rivier te Lobith en te Millingen; tegenover laatstgemeld dorp is de op de z.g. aan de Rijn grenzende Bijlandt een houten hut geplaatst, alwaar de dienst door 2 commiesen wordt waargenomen die er wacht houden van zonsondergang tot opgang, in vereniging met het waterstationement te Millingen, dat, hoewel aan de overzijde der rivier gevestigd, mede tot de controle Lobith behoort; – de bewaking der schepen tot aan de losplaats wordt, voor zoveel zij nodig is, ook aan de commiesen opgedragen, evenals het besurveilleren der landsgrenzen onder gemeente Lobith, Herwen en Aerdt, de inslagen der brandstoffen en het gewone toezicht. De leges zijn er niet onbelangrijk”.
De op dit onderwerp betrekking hebbende voorwerpen zijn alle afkomstig uit het Belastingmuseum “Professor Dr. Van der Poel” te Rotterdam.
Van Tol naar Belasting komt uit het boekje: “Tentoonstelling Rondom het Tolhuys” 19 – 26 augustus 1972.